Home
Andes Weefgoed
Projecten
Andes Bevolking
Publicaties
Contact

Archief van berichten

Een indruk van de cultuur van de Hoogland Indianen en het werk van de SHI levert ook het nieuws uit de afgelopen jaren:  

Actueel    2017    2016    2015   2014   2013   2012   2011   2010   2007-2009   2001-2008  

 

 

 

 

 

 

 

De inheemse Uru’s: klimaatvluchtelingen door klimaatverandering en intensieve mijnbouw

 

Wat voorheen het tweede grootste meer was van Bolivia, met een oppervlakte van meer dan 1000 km2, is door klimaatverandering, overvisserij en intensieve mijnbouw activiteiten vrijwel volledig opgedroogd.

 

Het Poopomeer vormde vanwege zijn unieke eigenschappen (3700 meter hoog en maximaal 4 meter diep) een ecosysteem voor vissen en watervogels.  De inheemse bevolkingsgroepen die van visserij afhankelijk waren, zoals Uru’s en Aymara’s, zijn nu genoodzaakt om op een andere manier in hun levensonderhoud te voorzien.

 

Antropoloog Avalon Veldstra brengt de komende maanden via deze website verslag uit over de Uru’s vanuit haar standplaats Oruro.  

 

 

 

Project: Uru’s en het Poopomeer

‘Qotzuñis’ ofwel, mensen van het water, noemen Uru’s zichzelf. Een unieke Andescultuur die met uitsterven wordt bedreigd. Dit project helpt de Uru bewoners om te documenteren hoe hun bestaansbasis, het Poopomeer, te lijden heeft onder slecht waterbeheer, mijnbouw en klimaatverander ing. Daarmee willen zij hun bijdrage leveren aan het duurzame beheer van het meer dat ook de Boliviaanse overheid voorstaat.  

Lees meer: (pdf)

 

Respect voor de mijnwerkers

 

Zuidmedewerker Avalon Veldstra bezoekt deze aflevering El Cerro Rico, ‘De Rijke Berg’, in Potosí. De Boliviaanse stad Potosí ligt op ruim 4000 meter hoogte en staat vooral bekend om het zilver en de velen anderen mineralen die er te vinden zijn. Avalon neemt ons mee de mijn in.

 

Deze bijdrage van Avalon is ook beschikbaar als PDF.

 

De Boliviaanse stad Potosí ligt op ruim 4000 meter hoogte en staat vooral bekend om het zilver en de velen anderen mineralen die er te vinden zijn. Avalon neemt ons mee de mijn in. Al voor de koloniale tijd waren de mineralen in het gebied al ontdekt. Toen de Spanjaarden kwamen exporteerden zij veel rijkdommen naar Europa. Destijds was Potosí één van de rijkste steden ter wereld. De Bolivianen werkten voor de kolonialisten in de mijnen op zoek naar de grondstoffen. De Spanjaarden gaven hen coca bladeren, door dit urenlang te kauwen werden hun vermoeidheid en hongergevoel gedoofd en werkten zij uren achter elkaar door.

 

Wanneer Bolivia onafhankelijk wordt (in 1825), trekken de Spanjaarden weg en zijn er niet veel grondstoffen meer te vinden. Echter tot op de dag van vandaag wordt er nog altijd volop gezocht naar mineralen in de berg, zoals tin, wolfraam, zink, lood en zilver. Eerst werden de mijnen genationaliseerd en vervolgens geprivatiseerd. In de berg zijn nu mijncoöperatieven actief, wat inhoudt dat veel mijnwerkers zelf eigenaar zijn van een stukje mijn. Hun inkomen hangt dus af van wat zij vinden. Om deel uit te maken van een coöperatief moet de mijnwerker eerst drie jaar in dienst bij een mijnwerker die al lid is van een coöperatief. Per jaar gelden verschillende voorwaarden en na drie jaar kan de mijnwerker toestemming vragen om deel te worden van het coöperatief en zal hij over zijn eigen stukje mijn beschikken.

 

Op ontdekking

Op dit moment zijn de mijnen ook een toeristische trekpleister, wat zorgt voor een extra inkomen. Van te voren word ik gewaarschuwd voor een bezoek aan de mijnen, echter is  de nieuwsgierigheid groot en samen met een Italiaanse reiziger bezoek ik de mijnen. Onze gids is zelf sinds zijn 8ste aan het werk in de mijn en werkt momenteel ernaast als gids. Van zijn collega mijnwerkers heeft hij de bijnaam ‘Rey Leon’ gekregen, te danken aan zijn lange dreadlocks die hij vroeger had.

 

Voordat we de mijn ingaan, gaan we eerst naar de ‘mijnmarkt’. Hier wordt veel verschillend gereedschap verkocht, als ook dynamietstaven. Voor een paar euro heb je er al één in bezit. Onze gids grapt: ‘Voor als je, je schoonmoeder niet zo ziet zitten’. Ook staan er zakken vol met cocabladeren en kun je er pure alcohol kopen (96%). Deze alcohol is goedkoper dan een fles bier, logisch dat alcohol dan ook een groot probleem is onder veel mijnwerkers. Vervolgens bezoeken we een fabriek. De werknemers zijn erg vriendelijk en groeten ons goedendag. De machines die er staan maken een slechte en oude indruk en de geur van gevaarlijke stoffen dringt mijn neus binnen. Hier worden de gevonden stoffen uit de

 

(verdere tekst onder menu-regels)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

mijn verwerkt. De stoffen worden gescheiden, maar niet tot een eindproduct gemaakt. De materialen worden

geëxporteerd naar China. Dit is één van de redenen waarom de winst van de mijnwerkers beperkt blijft.

 

Met een strakke outfit de mijn in Dan worden we in een mooi pak gehesen: een broek, jas, helm met hoofdlamp, mondkapje en grote laarzen. We komen aan bovenaan de berg, wat een prachtig uitzicht op de stad vanaf daar! We lopen richting de mijn en voor de ingang staan een aantal dronken mijnwerkers. Onze gids vertelt dat er de dag ervoor een ritueel is geweest: er zijn verschillende lama’s geofferd en het bloed van hen is boven de ingang van de mijn gesmeerd. Dit moet de bloedlust van de Duivelse El Tío (meer hierover later) stillen, zodat er niet nog meer mijnwerkers van het leven worden ontnomen.

Donker, smal en verstikkend Dan zegt Rey Leon dat we hem moeten volgen en dicht bij elkaar moeten blijven. Met zijn drieën verdwijnen we in het donker. Het is een smalle en modderige tunnel, soms stap ik in plassen water. Ik voel me een beetje opgelaten, maar wen er al snel aan. Alleen dan wordt de tunnel ineens een stuk kleiner. Ik word gedwongen om gebukt te lopen en de Italiaan voor mij (1.85m) stoot achter elkaar zijn hoofd. Ik probeer zijn ritme van het botsten van zijn hoofd te volgen om te weten wanneer ik moet bukken, maar zit er vaak naast waardoor ik ook heel vaak mijn hoofd stoot. Hoe verder we de tunnel ingaan, hoe benauwder het wordt. Ineens wordt de gang nog kleiner en moeten we kruipend over de grond. De Italiaan en ik hebben het er zwaar mee, het zweet druipt van ons voorhoofd en af toe zitten we vast tussen de ‘muren’ met onze lijven en de tassen. Onze gids zegt: ‘als je niet goed kan ademhalen, kan je het mondkapje beter afdoen’. Beiden twijfelen we geen moment en trekken het kapje zo snel moeilijk van ons gezicht. Een vieze giftige geur en opgestegen stof slaat in ons gezicht als we naar adem happen.

 

Wanneer we dit kruipende stuk voorbij zijn, vervolgen we onze reis gebukt lopend. Af en toe moeten we onszelf tegen de zijkant van de gangen duwen omdat er mijnwerkers met wagens rennen. Bij een mijnader zijn verschillende mannen aan het werk, onze gids verteld dat het hier ongeveer 45 graden is. De werkers hakken er in de muren op los en gooien het materiaal in de kruiwagen, waarna het naar buiten wordt gerend. Rey Leon vraagt aan de Italiaan of hij misschien de wagen kan duwen, maar hij krijgt hem niet eens opgetild. Het is ontzettend zwaar werk. Een mijnwerker, Don Pedro, vertelt: Ik heb tien kinderen, ik moet hier wel werken’. De gids vervolgt: ‘Met werk in de mijn kun je een stuk meer verdienen dan in de stad’. Al neemt het werk veel gevolgen met zich mee, zoals een lage leeftijdsverwachting  (45 jaar) door voornamelijk het aantasten van de longen en instortingsgevaar. Ondanks dit, maken de mijnwerkers grapjes met elkaar.

 

Duivelse bescherming in de mijn

Als we een tijdje lang stilstaan op dezelfde plek, vragen we of we langzaam verder kunnen lopen, want ademhalen lukt nauwelijks. We vervolgen en komen aan in een ruimte waar een standbeeld staat. Dit wordt  ‘El Tío’ genoemd en is een combinatie van de Christelijke duivel en goden uit het inheemse geloof. Het woord Tío is afgeleid van Díos en hij is de eigenaar van alle mineralen in de mijn. Elke eerste vrijdag van de maand komen de mijnwerkers hier samen en wisselen met hem sigaretten, cocabladeren en alcohol uit om bescherming te vragen tegen ongevallen in de mijn. De laatste vrijdag van de maand vindt er een zelfde soort ritueel plaats en wordt de Tío bedankt. Wanneer de mijnwerkers dit niet zullen doen, zal de Duivelse kracht van El Tío  tegen hen werken en tot de dood leiden. Het vereren is daarom een belangrijk ritueel. Ook wij geven de Tío alcohol en nemen er zelf ook een slok van: 96%. Daarna horen we paar enorme knallen en ritselt gruizel naar beneden, Rey Leon vertelt rustig: ‘een stukje verderop hebben ze dynamiet gebruikt om het gangsstelsel uit te breiden’.

 

Mijnbouw problematiek

We hebben twee uur door de gangen van de mijn gelopen en we zij allebei kapot: moe, dorstig en hebben pijn aan onze knieën. Onze gids geeft aan dat de mijnwerkers tot op heden continue cocabladeren kauwen om al deze gevoelens te onderdrukken. Hij vervolgt: ‘Ik werk liever als gids dan als mijnwerker, omdat ondanks dat ik nog steeds in de mijn ben, het werk lichamelijk veel minder zwaar is’. Dat geloof ik maar al te graag. Het zijn wrede werkomstandigheden. Ik voel me schuldig dat ik weer terug naar mijn hostel kan en de mijnwerkers morgen weer terug naar de mijn moeten keren. Ongelooflijk hoeveel respect ik heb voor de mannen die in deze mijnen werken. En ongelooflijk hoe blij ik ben dat ik mij via CATAPA, SHI en CEPA inzet om de situatie rondom de mijnbouw problematiek aan te pakken.

 

 

Het meer dat veranderde in een woestijn

 

Avalon Veldstra

 

Eén van de grootste meren in Bolivia, het Poopó-meer, is grotendeels verdwenen. Het meer was de belangrijkste bron om in het levensonderhoud te voorzien van de inheemse minderheidsgemeenschap, de Uru’s. Zij leefden zowel van het water als op het water. De visvangst zorgden voor hun hoofdinkomen.

Er wordt ook wel gezegd: ‘Los Urus no tienen tierras, su territorio es y era el lago Poopó’  (De Uru’s hebben geen land, hun grondgebied is en was het Poopó-meer). Echter niet alleen de Uru’s hebben te maken met flinke waterschaarste in gebied, ook anderen bevolkingsgroepen zijn hier slachtoffer van. Begin dit jaar kwam het steeds kleiner wordende Poopó-meer bijna elke dag in de Boliviaanse pers en ook in de internationale pers werd er aandacht aanbesteed.

 

De opdroging van het meer is een gevolg van droogte, klimaatverandering en de extractieve industrie.  Deze laatste oorzaak heeft het meer letterlijk in een ‘stroomversnelling’ laten verdwijnen. De omgeving is zeer rijk aan minerale afzettingen waardoor er veel mijnbouwactiviteiten plaats vinden.

 

Eén van de belangrijkste rivieren in het gebied die vanuit het Titicacameer doorstroomt naar het Uru Uru-meer en het Poopó-meer is de Desaguadero-rivier. Langs deze  rivier en de anderen rivieren die uitkomen in de meren, bevinden zich zo’n 300 mijnbouwsites. De mijnen verbruiken enorm veel water om grondstoffen te winnen en lozen zware metalen en sedimenten in de rivier. Als een gevolg hiervan is het water sterk vervuild, slibt de rivier dicht en kan het de meren niet meer voeden.

 

Ondanks dat de meren sinds 2002 erkend zijn als Ramsar-gebied, vanwege hun belangrijke waarde als wetland voor migrerende watervogels, wordt er weinig aan bescherming voor dit gebied gedaan. Momenteel is er nog slechts twee tot vier procent van het oorspronkelijke meer over – ondanks het fenomeen van de opdroging zich al vaker heeft voorgedaan- waarschuwen wetenschappers dat het meer nu niet meer te redden zal zijn.

 

Ooit was het meer het tweedegrootse meer van Bolivia. Nu is het een uitgestrekte droogvlakte met verlaten vissersbootjes, netten en geraamtes van vissen en vogels. Tienduizenden mensen hebben hun huis verlaten en proberen een nieuw leven op te bouwen in een andere stad. Zij zien geen andere uitweg dan op de vlucht te slaan. De eerste klimaatvluchtelingen in Bolivia zijn een feit.

 

Deze aflevering is ook als een document beschikbaar:

downloaden als doc-bestand.  

 

 

Popoomeer: opdroging van 2012 tot 2015